Vlak
bij een bos, in een klein huisje, woonde een houthakker met zijn
vrouw en hun twee kinderen kinderen; Hans en Grietje. Ze waren arm en
hadden weinig te eten. De houthakker verdiende zo weinig, zodat hij
tenslotte niet meer voor zijn kinderen kon zorgen.
Op een avond zei de houthakker tegen zijn vrouw: “ Wat moet er van ons
terechtkomen? We hebben geen geld genoeg voor ons vieren, om te eten.”
De
vrouw zei:” Ik heb wel een plan, we brengen de kinderen 's morgens heel vroeg diep
het bos in om bramen te zoeken. Wij gaan dan weg en ze zullen nooit alleen
de weg naar huis terug kunnen vinden.”
De houthakker dacht lang na, maar dit leek de beste oplossing. Hans
en Grietje hadden alles gehoord, Grietje moest erg huilen en ook
Hans was erg verdrietig.
De volgende dag gingen ze op pad. Hans had ’s nachts stiekem steentjes
gezocht en die meegenomen om één voor één op het pad te gooien, zodat ze
de weg naar huis zonder hun ouders konden vinden.
In het bos maakte de vader een vuurtje en ging weg om hout te hakken.
Hans en Grietje bleven bij het vuur zitten, totdat ze in slaap vielen van
vermoeidheid. Toen ze wakker werden begon Grietje weer te huilen, maar
Hans niet omdat ze het spoor van de steentjes konden volgen.
Midden in de nacht kwamen ze weer thuis aan, hun vader was heel blij, want
hij had er toch wel een spijt van dat hij hen had moeten achter laten.
Maar de armoede werd erger en erger en al snel begonnen de houthakker en
zijn vrouw weer een nieuw plan te bedenken. Ze zouden nog verder het bos
in gaan en de deur 's nachts op slot doen, zodat Hans geen steentjes meer
kon verzamelen.
Die ochtend kregen ze een stuk brood mee om tussen de middag op te eten.
Hans verkruimelde het brood en gooide het stukje voor stukje op de grond.
Heel ver in het bos werden ze weer achtergelaten.
Toen ze weer naar huis wilden lopen, zagen ze helemaal geen broodkruimels
meer liggen. De vogels hadden alles opgegeten. Grietje begon weer te
jammeren en ze werden erg moe. Na lang zoeken gingen ze tenslotte maar
slapen.
Ze dwaalden een paar dagen rond zonder hun huis te vinden. Ze hadden
enorme honger en waren heel moe.
Opeens zagen ze een huisje, niet zomaar een huisje, maar een huisje van
suikergoed. Het dak was gemaakt van koeken en de muren van snoepjes. Hans
en Grietje keken verbaasd naar het huisje. Ze liepen ernaar toe en Hans
begon van het huisje te eten.
Opeens hoorden ze een stem.
”Knibbel knabbel knuisje, wie knabbelt er aan mijn huisje?"
Hans en Grietje antwoorden: “eh wij aten van het huisje”
De deur ging open en er kwam een stokoud vrouwtje naar buiten. Hans en
Grietje schrokken heel erg en stopten meteen met eten.
Het oude vrouwtje vroeg: “Maar kinderen, hoe zijn jullie hier terecht
gekomen?" Hans en Grietje vertelden alles en het vrouwtje zei: “Kom toch
binnen, jullie kunnen hier wel blijven.” Ze gaf hun heerlijk eten en toen
ze uitgegeten waren mochten ze slapen, in twee hele warme bedden.
Het vrouwtje was in werkelijkheid een hele boze heks, en dat snoephuisje
was er alleen maar om kinderen te lokken. Als een kind bij haar kwam,
maakte ze het dood en at het op. Dit was ze ook van plan bij Hans en
Grietje.
De heks stond de volgende ochtend vroeg op en droeg Hans terwijl hij sliep
naar een hok met tralies waarvan ze het deurtje op slot deed. Hoe hard hij
ook schreeuwde, niemand zou hem kunnen horen.
Tegen Grietje zei ze even later: “Opstaan luilak! En maak wat eten voor je
broertje, hij moet dik worden, en zodra hij dik is, eet ik hem op!”
Grietje begon hard te huilen, maar het hielp niets.
Elke dag moest ze de lekkerste maaltijden voor Hans maken, maar zelf kreeg
zij niets. Hans werd ook elke dag gecontroleerd door de heks of hij al dik
genoeg werd. Hij moest zijn vinger door de tralies steken, maar de heks
had hele slechte ogen en hij stak een dun stokje door de tralies. Daardoor
dacht de heks, dat hij nog niet dik genoeg was om hem op te eten, want dat
wilde ze pas doen, als hij dik was.
Maar
Hans werd maar niet dikker en de heks werd steeds ongeduldiger. Op een dag
riep ze Grietje: “Grietje! Ik ga Hans morgen doden, want het maakt me niet
meer uit hoe dun is.”
Grietje begon te jammeren, ze hoopte dat iemand hen zou redden. De
volgende ochtend moest Grietje helpen met brood te bakken. De
heks vroeg: “Grietje, zou je even willen kijken in de oven of het brood al
bruin wordt”? De heks was van plan om Grietje in de oven te duwen en haar
dan ook op te eten, maar Grietje had het door en ze zei: “Ik weet niet zo
goed hoe ik dat moet doen, kunt u het voordoen?” De heks boog voorover in
de oven en Grietje gaf haar en duw, zodat ze voorover in de oven viel.
Grietje deed het deurtje dicht terwijl de heks hoorde krijsen.
Ze rende naar Hans en riep blij: “Hans, de heks is dood, we kunnen naar
huis!” Ze bevrijdde Hans en gingen samen eerst nog naar binnen, want ze
hadden gezien dat de heks erg rijk was. Met hun zakken vol met sieraden
liepen ze het bos weer door. En het was een wonder! Daar was hun huis!
Hun ouders waren heel erg blij ze weer te zien en omdat Hans en Grietje
zoveel sieraden mee hadden genomen, waren ze nu rijk. Ze hoefden nooit
meer honger te lijden en ze leefden nog
lang en gelukkig.
|