|
|
Toen Sneeuwwitje werd geboren, stierf haar moeder, de koningin. Haar vader, de koning, koos al gauw een andere koningin. Maar die vrouw was jaloers en opschepperig. Ze had een toverspiegel waar ze vaak in keek. Dan zei ze: Breng Sneeuwwitje naar het bos en maak haar dood. Je moet mij haar hart en lever brengen als bewijs
dat ze niet meer bestaat." De jager nam Sneeuwwitje mee naar
het bos, maar hij vond het vreselijk dat hij haar moest doden. |
Sneeuwwitje dwaalde urenlang door het bos. Toen zag ze en klein huisje. De voordeur zat niet op slot. Binnen stond een gedekte tafel met zeven kleine bordjes, zeven mesjes, zeven vorkjes, zeven lepeltjes en zeven bekertjes. In de slaapkamer stonden zeven bedjes. Sneeuwwitje nam een beetje eten van elk bordje en een beetje drinken uit elk bekertje. Daarna probeerde ze alle bedjes.
Het
zevende bedje lag het lekkerst. Ze viel meteen in slaap. |
|
Binnen zetten ze hun lantaarntjes neer en keken ze om zich heen. De eerste dwerg zei:" Wie heeft er op mijn stoeltje gezeten?" De tweede dwerg zei:"Wie heeft er van mijn bordje gegeten?" De derde dwerg zei:"Wie heeft er met mijn vorkje geprikt?" De vierde dwerg zei:" Wie heeft er aan mijn lepeltje gelikt?" De vijfde dwerg zei:"Wie heeft er met mijn mesje gesmeerd?" De zesde dwerg zei:" Wie heeft er hier mijn bedje geprobeerd?" En de zevende dwerg zag Sneeuwwitje. Ze lag nog steeds te slapen. Alle dwergen vonden haar heel mooi. Ze wilden haar niet wakker maken. De volgende morgen zag Sneeuwwitje de zeven dwergen. Ze stonden allemaal om haar bedje heen en vroegen hoe ze heette en waar ze vandaan kwam. Sneeuwwitje vertelde alles wat er was gebeurd. Toen vroegen de dwergen of ze wilde blijven en of ze hun eten wilde koken en hun bedjes op wilde maken, terwijl zij in het bos werkten. |
"Maar," zeiden ze ook nog," als je alleen thuis bent, mag je niemand binnenlaten."
Op een dag stond de koningin weer voor haar spiegel. |
Toen kwam er een prins op zijn paard voorbij. Hij zag Sneeuwwitje en werd
meteen verliefd op haar.
"Verkoop mij de kist," zei hij, maar dat wilden de dwergen niet. "Geef me dit meisje," zei de prins," want ik wil haar elke dag kunnen zien." De dwergen gaven toe. Ze hielpen de prins die de kist op zijn paard wilde hijsen. Maar de kist viel en brak. Door de schok schoot er iets los uit de keel van Sneeuwwitje: het stukje giftige appel. Meteen daarna opende Sneeuwwitje haar ogen. "Waar ben ik?" vroeg ze. "Bij mij," zei de prins." Wil je meekomen naar mijn kasteel en mijn vrouw worden?" Sneeuwwitje wilde wel. Ze nam afscheid van de dwergen en zei dat ze altijd op bezoek mochten komen. Hij nam haar mee naar zijn kasteel waar hij een schitterend feestmaal gaf voor hun bruiloft. De gemene koningin bleef in haar kasteel en liet nooit meer iets van haar horen. En Sneeuwwitje en de prins leefden nog lang en gelukkig. |
|
|